def trappen(n):
    # basisgeval
    if ... :
    
    # functie roept zichzelf terug op met kleinere parameters
    else:
        
        
# testprogramma
treden = [0, 1, 2, 3, 4, 5, 10, 27]

for n in treden:
    print(f"Een trap met {n} treden kun je op {trappen(n)} manieren beklimmen.")
    
# -----------------------------------------------------------------------------------
# Indien je de functie correct geprogrammeerd heb, wordt de volgende uitvoer getoond:
# -----------------------------------------------------------------------------------
# Een trap met 0 treden kun je op 1 manieren beklimmen.
# Een trap met 1 treden kun je op 1 manieren beklimmen.
# Een trap met 2 treden kun je op 2 manieren beklimmen.
# Een trap met 3 treden kun je op 3 manieren beklimmen.
# Een trap met 4 treden kun je op 5 manieren beklimmen.
# Een trap met 5 treden kun je op 8 manieren beklimmen.
# Een trap met 10 treden kun je op 89 manieren beklimmen.
# Een trap met 27 treden kun je op 317811 manieren beklimmen